OVERIGE BELANGRIJKE ARRESTEN

Fiscaal recht

Algemeen

Artikel 6.1 EVRM – Recht van verdediging – Fiscaal dossier – Voorwaarden voor weigering van inzage van de stukken van het gehele strafdossier door de belastingplichtige – Beoordelingsbevoegdheid fiscale rechter

Arrest van 25 september 2020 (C.17.0561.N) met conclusie van advocaat-generaal J. Van der Fraenen

Het beginsel van de wapengelijkheid zoals vervat in het door artikel 6.1 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en in het algemeen rechtsbeginsel houdende eerbiediging van het recht van verdediging vereist dat in een fiscale procedure die aanleiding geeft of kan geven tot een administratieve sanctie met het karakter van een straf, de belastingplichtige in de regel toegang heeft tot alle gegevens behorend tot het fiscale dossier van de administratie, met inbegrip van de stukken die de administratie heeft verkregen door inzage van een strafdossier na machtiging van de bevoegde gerechtelijke overheid. De administratie kan evenwel de toegang weigeren tot die stukken of gedeelten van die stukken indien die vreemd zijn aan de tegen de belastingplichtige gerichte fiscale vervolging.

In geval de belastingplichtige van oordeel is dat de toegang tot de stukken of gedeelten van die stukken van het fiscaal dossier die vreemd zijn aan de tegen de belastingplichtige gerichte fiscale vervolging noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn rechten en hij die aanvoering ook enigszins aannemelijk maakt, staat het aan de rechter in de fiscale procedure om daarover te oordelen en desgevallend een miskenning van de rechten van de belastingplichtige te sanctioneren.

Uit het beginsel van de wapengelijkheid volgt niet dat de enkele omstandigheid dat de administratie stukken heeft verkregen door inzage van een strafdossier na machtiging van de bevoegde gerechtelijke overheid, voor de belastingplichtige automatisch een recht op toegang tot dit gehele strafdossier creëert. Het staat aan die belastingplichtige aan te voeren dat een dergelijke toegang voor de uitoefening van zijn rechten noodzakelijk is en die aanvoering ook enigszins aannemelijk te maken.

Het staat aan de rechter in de fiscale procedure om te oordelen over de aanvoering van de belastingplichtige dat de toegang tot het gehele strafdossier noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn rechten. Indien de rechter in de fiscale procedure van oordeel is dat een weigering van een gehele of gedeeltelijke toegang tot het strafdossier de rechten van de belastingplichtige miskent, staat het aan hem om daaraan in de fiscale procedure het gepaste gevolg te geven.

Cassatieberoep – Belastingzaken – Verschillende arresten door het hof van beroep geveld in afzonderlijke zaken met betrekking tot verschillende aanslagjaren en belastbare feiten – Samenhang – Eén cassatievoorziening – Ontvankelijkheid

Arrest van 4 december 2020 (F.19.0066.N) met conclusie van advocaat-generaal J. Van der Fraenen

Artikel 1079 Gerechtelijk Wetboek moet strikt worden geïnterpreteerd. Bijgevolg kan in fiscale zaken niet met één cassatievoorziening worden opgekomen tegen verschillende arresten die door het hof van beroep in afzonderlijke zaken zijn geveld. Artikel 701 Gerechtelijk Wetboek is niet van toepassing in de procedure voor het Hof (Art. 1079 Ger.W.).

Zelfs indien de onderliggende rechtsvraag gelijklopend is, kunnen cassatieberoepen gericht tegen in afzonderlijke zaken gewezen arresten niet worden beschouwd als samenhangende vorderingen in de zin van de artikelen 30 en 701 Gerechtelijk Wetboek wanneer deze zaken betrekking hebben op verschillende aanslagjaren en verschillende belastbare feiten (Artt. 30 en 701 Ger.W.).

Inkomstenbelasting

Aanslagprocedure – Wijziging door de administratie van een aangifte – Motivering van het bericht van wijziging – Openbare orde karakter van fiscale wetgeving – Gerechtelijke procedure – Nieuwe rechtsgronden aangevoerd door de administratie – Taak van de rechter

Arrest van 25 september 2020 (F.18.0003.N) met conclusie van advocaat-generaal J. Van der Fraenen

Belastingen zijn van openbare orde. Bijgevolg dient de rechter zelf, zowel in feite als in rechte, te beslissen over het bestaan van de belastingschuld wanneer hij daartoe wordt uitgenodigd door de vorderingen die door de partijen worden gesteld. Hij is niet gebonden door de juridische gronden waarop het bestuur zich bij het vestigen van de aanslag baseerde en moet bijgevolg uitspraak doen over de gronden die het bestuur voor het eerst voor hem aanvoert ter verantwoording van de heffing. Hij kan tevens eigen juridische gronden aanvoeren om de aanslag te wettigen.